Een liedje van Coppelstock
In naam van Oranje, doet open de poort!
De watergeus ligt aan den wal.
De vlootvoogd der Geuzen,
Hij maakt geen akkoord,
Hij vordert Den Briel of uw val.
Dat is het bevel van Lumey op mijn eer,
En
burgers, hier baat nu geen tegenstand
De vloot is met vijfduizend koppen bemand,
De mannen zijn kloek en vol vuur.
Een oogenblik nog en zij stappen aan land,
Zij wachten bericht binnen ’t uur.
Gij moogt dus niet dralen, doet open de poort!
Dan nemen de Geuzen terstond zonder moord.
Bezit van de vesting Den Briel!
Bezit van de vesting Den Briel!
Komt, geeft de verzeek’ring, ik moet spoedig terug,
De klok heeft het uur reeds gemeld.
Ik zeg ‘tu, geeft gij mij de sleutels niet vlug,
Dan is reeds uw vonnis geveld.
De wakkere Geuzen staan tandknersend daar,
Zij wetten hun zwaarden en maken zich klaar.
En zweren: “den dood of Den Briel!”
En zweren: “den dood of Den Briel!”
Hier dringt men naar buiten, daar schuilt men bijeen.
En spreekt over Coppelstocks last.
“De stad in hun handen of anders den dood…”
’t Besluit tot het eerste staat vast!
Maar nauwelijks is hiermee de veerman gevleid,
Of Simon de Rijk heeft de poort gerammeid.
En zoo kwam de Geus in Den Briel!
En zoo kwam de Geus in Den Briel!