1 april liedjes

 

De opwarmer

(leuk om te weten, de juf komt ook vlakbij Den Helder vandaan, vandaar dat dit mijn favoriete nummer is)

Jan Klaasen

(refrein:)
Jan Klaasen was trompetter in het leger van de Prins
Hij marcheerde van Den Helder tot Den Briel
Hij had geen geld en hij was geen held en hij hield niet van het krijgsgeweld
Maar trompetter was hij wel in hart en ziel

Het leger sloeg z'n tenten op voor Alkmaar in 't veld
En zolang geen vijand zich liet zien was iedereen een held
De kroeg werd als strategisch punt door 't hoofdkwartier bezet
De officieren brulden:"Jan, kom speel op je trompet!"
Ze werden wakker in de goot in de morgen kil en koud
Maar Jan Klaasen sliep in de armen van de dochter van de schout

(refrein)

De Prins sprak op inspectie tot de majoor van de compagnie
"Ik zag hier alle stukken wel van mijn artillerie.
Ja, zelfs dat kleine in uw kraag en dat blonde in uw bed.
Maar waar zit dat stuk ongeluk van een Jan met z'n trompet
En niemand die Jan Klaasen zag die bij de stadspoort zat
En honderd liedjes speelde voor de kinderen van de stad

(refrein)

Jan Klaasen zei:"Vaarwel mijn lief, ik zie je volgend jaar.
Wanneer de lente terugkomt dan zijn wij weer bij elkaar."
De winter ging, de zomer kwam, de oorlog was voorbij
Maar het leger is nooit teruggekeerd van de Mokerhei
Geen mens die van Jan Klaasen ooit iets teruggevonden heeft
Maar alle kinderen kennen hem; hij is niet dood, hij leeft!

(refrein)

Hij had geen geld en hij was geen held en hij hield niet van het krijgsgeweld
Maar trompetter was hij wel in hart en ziel.

 

Een liedje van Coppelstock

In naam van Oranje, doet open de poort!

De watergeus ligt aan den wal.

De vlootvoogd der Geuzen,

Hij maakt geen akkoord,

Hij vordert Den Briel of uw val.

Dat is het bevel van Lumey op mijn eer,

En burgers, hier baat nu geen tegenstand

meer,

De watergeus komt om Den Briel!

De watergeus komt om Den Briel!

 

De vloot is met vijfduizend koppen bemand,

De mannen zijn kloek en vol vuur.

Een oogenblik nog en zij stappen aan land,

Zij wachten bericht binnen ’t uur.

Gij moogt dus niet dralen, doet open de poort!

Dan nemen de Geuzen terstond zonder moord.

Bezit van de vesting Den Briel!

Bezit van de vesting Den Briel!

 

Komt, geeft de verzeek’ring, ik moet spoedig terug,

De klok heeft het uur reeds gemeld.

Ik zeg ‘tu, geeft gij mij de sleutels niet vlug,

Dan is reeds uw vonnis geveld.

De wakkere Geuzen staan tandknersend daar,

Zij wetten hun zwaarden en maken zich klaar.

En zweren: “den dood of Den Briel!”

En zweren: “den dood of Den Briel!”

Hier dringt men naar buiten, daar schuilt men bijeen.

En spreekt over Coppelstocks last.

“De stad in hun handen of anders den dood…”

’t Besluit tot het eerste staat vast!

Maar nauwelijks is hiermee de veerman gevleid,

Of Simon de Rijk heeft de poort gerammeid.

En zoo kwam de Geus in Den Briel!

En zoo kwam de Geus in Den Briel!